Margriet weduwe van Jan zoon van wijlen Embrecht Eelkens, dochter van wijlen Gherit Gherit Beijkens, heeft overgegeven aan haar wettige kinderen, die ze verkregen had bij wijlen Jan Embrecht Eelkens, alle tocht en recht van tochtenwege, dat ze bezit na de dood van Jan Embrecht Eelkens, in alle goederen, waar ook gelegen, behalve 3 mud rogge lijfpacht en 25 stuivers lijfcijns aan Margriet voors jaarlijks haar leven lang en niet langer hieruit te betalen.
Joest dochter van wijlen Jan Embrecht Eelkens, die Jan voors verkregen had bij Margriet zijn huisvrouw, dochter van wijlen Gerit Gerit Beijkens, heeft wettelijk en erfelijk verkocht en overgegeven aan Embrecht zoon van wijlen Jan Embrecht Eelkens, haar broer, alle recht van versterf, dat haar verstorven was van wijlen Jan haar vader en wat haar heden aangekomen was van Margriet haar moeder in alle erfelijke en havelijke goederen, waar die goederen ook gelegen mogen zijn, behalve het wollen- en linnenwerk, waarin ze haar portie wil houden, uit welk versterf Embrecht voors moet gelden alle kommer die daar van rechtswege uitgaat en daartoe moet hij ook nog jaarlijks aan Margriet zijn moeder betalen haar leven lang 3 mud rogge lijfpacht en 25 stuivers lijfrente.
Embrecht voors moet hieruit aan Joest voors betalen binnen het eerste jaar na de dood van Margriet hun moeder de som van 50 karolus gulden van 20 stuivers per stuk en 6 karolus gulden lopend geld voor financieen van die dag af binnen het jaar daarop volgende nog eens 50 karolus gulden als voor en 3 karolus gulden lopend geld als voor.
1536, maart 16
Bewerkt door: J.R.O. Trommelen