Bekend zij aan eenieder, dat gekomen en gestaan zijn geweest voor schepenen ondergeschreven Anthonis, Ghijsbrecht en Adriaen, gebroeders, zonen van wijlen Gerijt Henrick Beijkens, door deze Gerijt en uit wijlen Dingen zijn huisvrouw, dochter van wijlen Jan Claes Zegers, verwekt en ze hebben van de erfelijke goederen, hun tesamen van hun ouders aangekomen en bestorven, een zekere erfdeling en erfscheiding gedaan en gemaakt zoals hierna volgt.
Zo is tengevolge hiervan aan de voornoemde Anthonis zoon van wijlen Gerijt Henrick Beijkens ten deel gevallen een huis, hof met de grond en erfenis daaraan gelegen en daartoe behorende, groot ongeveer twee lopensaet, gelegen in de parochie van Tilborch ter plaatse genaamd 't Craijenven, aldaar tussen:
erfenis van Peter Gerijt Reijnen een zijde
erfenis van Ghijsbrecht zijn broer, dat hier van afgedeeld en afgepaald is ander zijde
de gemeijn straat een einde
erfenis van Thonis Jan Gerijt Hermans ander einde.
Nog een stuk zaailand groot ongeveer acht lopensaet, iets meer of minder, gelegen in de parochie voors ter plaatse genaamd Postelhoeve tussen:
erfenis van Peter Gerijt Reijnen voornoemd beide zijden en ook een einde
erfenis van Ghijsbrecht voornoemd ander einde.
Nog hiertoe de helft bedeeld in een stuk heiveld gelegen in de parochie en ter plaatse beide voornoemd genaamd 't Venne tussen:
erfenis van Peter Gerijt Reijnen voornoemd een zijde
de gemeijnt van Tilborch ander zijde
erfenis van Adriaen zijn broer voors, dat de andere helft is een einde
de gemeijn straat ander einde,
zoals ze zeiden. Op welk voornoemd huis, hof met de grond en erfenis daaraan gelegen, het stuk zaaiveld en de helft van het heiveld voornoemd zijn andere deelslieden, zijn twee broers, vertegen hebben te behoeve van Anthonis zoon van wijlen Gerijt Henrick Beijkens voornoemd met afgaan zoals dat daartoe behoort en recht is, belovende als principaal schuldenaars super se et bona (op hen en hun goederen) etc deze erfdeling en dit vertijen, overgeven en afgaan voors altijd vast en stendig te houden en in hun naam te doen houden zonder enig wederzeggen en alle kommer en calangies van hunnentwege daarop komende allemaal af te doen, behalve dat Anthonis voornoemd hieruit moet gelden een mud rogge per jaar erfpacht aan Meeus Stevens te betalen; ongeveer drie blancken en nog ongeveer een halve stuiver per jaar gewincijns te betalen aan de erfgenamen van Lucas van Amerzoijen; ongeveer een halve stuiver gewincijns te betalen aan Jacop Emmen; het derde deel in een vierdevaet rogge per jaar erfpacht te betalen aan de Carmelieten van Mechelen; het derde deel van een hoen per jaar of een halve stuiver daarvoor te betalen aan Sint Vijve te Linteren; nog 3½ carolus gulden per jaar loscijns te betalen aan Peter Brocken van Helvoirt, ter kwijting staande met 55½ carolus gulden eens; nog 31 stuiver en 1 oirtstuiver loscijns per jaar te betalen aan de erfgenamen van meester Henrick Zwijssen die te los staan met 25 carolus gulden en nog 20 stuivers en 1 oirtstuiver per jaar loscijns te betalen aan de kinderen van Jan Sijmon Reijnkens ter kwijting staande met 18 carolus gulden, alles volgens inhoud van de losbrieven die daarvan zijn zoals ze zeiden.
Welke voors pachten en cijnsen de voornoemde Anthonis zo moet gelden en betalen en ook beloofd heeft zo te gelden en te betalen ter plaatse en termijn daartoe gesteld en bepaald zodat er voor de andere zijn tegendeelslieden voornoemd daarvan nooit meer hinder, kommer en last zal komen, daarvoor zijn persoon en al zijn goederen, hebbende en verkrijgende daaraan verbindende, met conditie en voorwaarde hierbij, dat als er voor de voornoemde deelslieden op de ene of andere zijde op hun deel met recht enige andere kommer of last zou komen dan hun benoemd is, dat ze die last en kommer, als die komt, elkaar zullen helpen dragen en betalen, wat ze elkaar van alle zijden zo ook op verbintenis als voornoemd beloofd hebben, zonder arglist.
Datum de 6e februari, schepenen Meijnaerts en Ghierlle.
Debet 12½ st sed 42½ demeritus (verschuldigd 12½ st maar verplicht tot 42½).
Hiertegen is aan de voornoemde Ghijsbrecht zoon van wijlen Gerijt Henrick Beijkens ten deel gevallen een schuur, schop, hof met de grond en de erfenis daaraan gelegen en daartoe behorende, groot ongeveer twee lopensaet, gelegen in de parochie van Tilborch ter plaatse genaamd 't Creijenven, aldaar tussen:
erfenis van Anthonis zijn broer, dat hiervan afgedeeld en afgepaald is een zijde
erfenis van Adriaen zijn broer dat ook hiervan afgedeeld en afgepaald is ander zijde
de gemeijn straat een einde
erfenis van Thonis Jan Gerijt Hermans ander einde.
Nog een stuk land groot ongeveer acht lopensaet, gelegen in de parochie en ter plaatse voorschreven, genaamd de Cruijsacker, aldaar tussen:
erfenis van Jan Sijmons een zijde
erfenis van Adriaen zijn broer voors, dat ook hiertegen en afgedeeld en afgepaald is ander zijde
de Cruijsloot een einde
erfenis van Anthonis, zijn broer voors ander einde.
Nog het derde deel onbedeeld in vijf lopensaet beemd gelegen inde Ghilze Vucht aldaar tussen:
erfenis van Jan van Buerden een zijde
erfenis van Peter van Buerden ander zijde
erfenis van Gerijt Reijnen een einde
erfenis van Peter Pulskens ander einde.
Nog hiertoe het derde deel onbedeeld in 1½ lopensaet beemd ook in de Ghilze Vucht gelegen tussen:
erfenis van Goessen Peters een zijde
erfenis van Peter Pulskens daar rondom aanliggende,
zoals ze zeiden.
Op welke schuur, schop, hof met de grond en erfenis daaraan gelegen en de andere erfenissen voornoemd de twee ander zijn tegen deelslieden vertegen hebben ten behoeve van Ghijsbrecht hun broer voors, met overgeven en afgaan etc, belovende ut supra (zoals boven) en alle kommer ut supra (als boven), behalve dat Ghijsbrecht voornoemd hieruit moet gelden een mud rogge per jaar erfpacht te betalen aan de Kapel van Rijell; twee stuiver en nog 1½ oirt ongeveer gewincijns per jaar in Oisterwijck te betalen aan Jacop Emmen; het derdedeel van een vierdevaet rogge per jaar erfpacht aan de Carmelieten in Mechelen; het derde deel in een hoen of een halve stuiver per jaar daarvoor te betalen aan Sinte Vijve van Linteren; nog zijn deel in de heerencijnsen van de beemden onder Ghilze gelegen te betalen aan de Heer van Breda; nog zijn deel, te weten ongeveer twee stuivers in het gehele bedrag in een jaarlijks cijnske te betalen aan de erfgenamen van heer Jan van Brecht, ridder, en nog hierbij een loscijns van zes carolus gulden jaarlijks te betalen aan Adriaen Dionijs Meijnaerts, die ter kwijting staan met honderd carolus gulden. Welke voornoemde pachten en cijnsen de voornoemde Ghijsbrecht zo moet gelden en betalen en etc ut in superiori et latius repertentus (zoals in voorgaande [brief] ook breder verhaald).
Datum et scabini ut supra (datum en schepenen als boven).
Debet 13 st.
Hiertegen is aan de voornoemde Adriaen zoon van wijlen Gerijt Henrick Beijkens ten deel gevallen een huis, hof met de grond en erfenis daaraan gelegen en daartoe behorende, groot ongeveer 10 lopensaet, gelegen in de parochie van Tilborch ter plaatse genaamd 't Creijenven, aldaar tussen:
erfenis van Peter Gerijt Maes Geenen cum aliis (en anderen) een zijde
erfenis van Ghijsbrecht zijn broer, dat hiertegen afgedeeld en afgepaald is ander zijde
de gemeijn straat een einde
erfenis van Adriaen Jan Vrancken ander einde.
Nog de helft bedeeld in een heiveld gelegen in de parochie en ter plaatse voors genaamd 't Venne, aldaar tussen:
erfenis van Peter Gerijt Reijnen een zijde
de Tilborchsche gemeijnt ander zijde
erfenis van Anthonis zijn broer een einde
erfenis van Hanrick Cornelis Appels ander einde.
Nog het derde deel bedeeld in vijf lopensaet beemd gelegen in de Ghilze Vucht, aldaar tussen erfenis ut in superiori (zoals in voorgaande [brief]) en nog hiertoe het derde deel onbedeeld in 1½ lopensaet beemd etc ut in superiori (zals in voorgaande [brief]), zoals ze zeiden.
Op welke voornoemd huis, hof, met de grond en erfenis daaraan liggende en op de andere erfenissen voornoemd de andere zijn tegen deelslieden vertegen hebben ten behoeve van Adriaen hun broer bovengenoemd met overgeven en afgaan etc, belovende ut supra (zoals boven) en alle kommer ut supra (als boven), behalve dat Adriaen voornoemd hieruit moet gelden twee lopen rogge per jaar erfpacht te betalen aan de Rector van Onze Lieve Vrouwe Altaar in het nieuwe koor in de kerk van Tilborch; een lopen rogge per jaar erfpacht aan de Rector van het Sint Jans Altaar in de kerk voors; acht en een halve lopen rogge per jaar erfpacht aan de Tafel van de Heilige Geest ook in de kerk voors; een derde deel in een vierdevaet rogge per jaar erfpacht aan de Carmelieten in Mechelen; een derde deel in een hoen per jaar of een halve stuiver daarvoor aan Sinte Vijve tot Linteren; drie stuiver min een half oirt per jaar gewincijns te betalen aan Jacop Emmen; een halve stuiver per jaar gewincijns aan de erfgenamen van Lucas van Amerzoijen; zijn wettelijk aandeel in alzulke heerencijnsen die men aan de Heer van Breda uit de beemden gelegen in Ghilze jaarlijks uitreikt en nog ongeveer 2 stuivers in het gehele bedrag uit een cijnske, dat men aan de erfgenamen van wijlen heer Jan van Brecht, ridder, jaarlijks betaalt; nog 3½ krolus gulden per jaar loscijns te betalen aan Peter Gerijt Reijnen die ter kwijting staan met 50 karolus gulden; een half mud rogge jaarlijkse lospacht te betalen aan Jan van IJersel ter kwijting staande met 25 karolus gulden; een half mud rogge jaarlijks aan de erfgenamen van Jan Eellens ter kwijting staande als voor, alles naar inhoud en vermogen der losbrieven die daarvan zijn zoals ze zeiden. Welke voors pachten en cijnsen de voornoemde Adriaen zo moet gelden en betalen ut ante ende latius repetentus (zoals voor en breder verhaald).
Datum et scabini ut supra (datum en schepenen als voor).
Adriaen zoon van wijlen Gerijt Henrick Beijkens legitime et hereditarie vendidit et supportavit (heeft wettelijk en erfelijk verkocht en overgegeven) aan Henrick zoon van wijlen Jan Sijmons, met afgaan en vertijen etc, een huis, hof met de grond en erfenis daaraan liggende en daartoe behorende, groot ongeveer 10 lopensaet en reengenoten ut supra (zoals boven), nog de helft bedeeld in een heiveld, gelegen en reengenoten ut supra (als boven), welk voors huis, hof met de grond en erfenis met het heiveld voornoemd aan de voors Adriaen toegekomen en bestorven was van zijn ouders en hem tegen zijn mede condividenten heden ten dage toebedeeld en toegevallen was prout in literis de (zoals in brieven van) Tilborch.
Adriaen verkoper voornoemd heeft beloofd supae se et bona etc warandiam more solito (op zich en zijn goederen etc te waren zoals gebruikelijk) behalve dat Henrick koper voornoemd hieruit moet gelden 2 lopen rogge per jaar aan de Rector van Onze Vrouwe Altaar in het nieuwe koor in de kerk van Tilborch; een lopen rogge per jaar erfpacht aan de Rector van Sint Jans Altaar in de kerk voors; 8½ lopen rogge per jaar erfpacht aan de Tafel van de Heilige Geest ook in de kerk voors; een derde deel in een vierdevaet rogge jaarlijkse erfpacht aan de Carmelieten tot Mechelen; het derde deel in een hoen te betalen aan Sinte Vijve van Linteren; drie stuivers min ½ oirt per jaar gewincijns aan Jacop Emmen in Oisterwijck; een halve stuiver per jaar ook gewincijns te betalen aan de erfgenmamen van Lucas van Amerzoijen; nog hiertoe 3½ karolus gulden per jaar te betalen aan Peter Gerijt Reijnen ter kwijting staande met 50 karolus gulden; twee verschillende half mudden rogge per jaar, het ene te betalen aan Jan van Eerssele en het andere aan de erfgenamen van Jan Eelens, elk ter kwijting staande met 25 karolus gulden, alles naar inhoud van schepenen losbrieven, die daarvan zijn.
Hij heeft verder beloofd dit verkopen, overgeven, opdragen, afgaan en vertijen etc en alle andere kommer en calangies daar meer op komende allemaal voor hem af te doen.
Datum et scabini ut supra (datum en schepenen als boven).
1560, februari 6
Bewerkt door: J.R.O. Trommelen